LAAT ME NIET ALLEEN (NE ME QUITTE PAS) 4:07
Jacques Brel / vertaling: Ernst van Altena
laat me niet alleen
toe vergeet de strijd
toe vergeet de nijd
laat me niet alleen
en die domme tijd
vol van misverstand
ach vergeet hem want
het was verspilde tijd
hoe vaak hebben wij
met één snijdend woord
ons geluk vermoord
ach dat is voorbij
laat me niet alleen
laat me niet alleen
laat me niet alleen
laat me niet alleen
lief ik zoek voor jou
in het stof van de wegen
de parels van regen
de parels van dauw
en ik zal heel mijn leven
werken zonder rust
om jou licht en lust
goud en goed te geven
en ik sticht een gebied
waar de liefde troont
waar de liefde loont
waar jouw wil geschiedt
laat me niet alleen
laat me niet alleen
laat me niet alleen
laat me niet alleen
laat me niet alleen
ik bedenk voor jou
woorden rood en blauw
een taal voor jou alleen
en met warme mond
zeggen wij elkaar
eens was er een paar
dat zichzelf weer vond
en ook vertel ik jou
over die koningin
die stierf van nostalgie
hunkerend naar jou
laat me niet alleen
laat me niet alleen
laat me niet alleen
laat me niet alleen
want uit een vulkaan
die was uitgeblust
breekt zich na wat rust
toch het vuur weer baan
en op oude grond
ziet men vaak het graan
heel wat hoger staan
dan op verse grond
wit mint het zwart
zwakheid mint de kracht
daglicht mint de nacht
mijn hart mint jouw hart
laat me niet alleen
laat me niet alleen
laat me niet alleen
laat me niet allee
laat me niet alleen
nee ik huil niet meer nee
ik spreek niet meer
want ik wil alleen
horen hoe je praat
kijken hoe je lacht
weten hoe je zacht
door de kamer gaat
nee ik vraag niet meer
ik wil jouw schaduw zijn
ik wil jouw voetstap zijn
ik wil jouw adem zijn
laat me niet alleen
laat me niet alleen
laat me niet alleen
laat me niet alleen
BRUSSEL (Bruxelles)
Jacques Brel / G. Jouannest / vertaling: Ernst van Altena
Brussel was toen nog een bruisende stad
Brussel was toen oh la la en olijk
Brussel was toen nog een ruisende stad
Brussel en Brussel was vrij en vrolijk
Op de parkeerplaats was het vol en dol
Heren met strohoeden, zware knevels
Dames met sleepjurk en kant parasol
De paardentram schoof langs oude gevels
Op 't tramdak zaten
Twee mensen blij te praten
Hij mijn opa zaliger
Zij mijn oma zaliger
Hij was sergeant-majoortje
zij zat op een kantoortje
Hij dacht niet na zij dacht aan niets
Dus wie verwacht van mij nog iets
Brussel was toen nog een zwierige stad
Brussel was toen oh la la en olijk
Brussel was toen nog een tierige stad
Brussel en Brussel was vrij en vrolijk
Op de kasseien rond de Sinte Kathlijn
Dansen de sleepjurken en de knevels
Op de kasseien was 't een dansend festijn
De paardentram danste langs de gevels
En op 't tramdak zaten
Twee mensen blij te praten
Hij mijn opa zaliger
Zij mijn oma zaliger
Hij had haar ingenomen
Zij had hem laten komen
't Was vrije keus van allebei
Dus wie verwacht er ernst van mij
Brussel was toen nog een dansende stad
Brussel was toen oh la la en olijk
Brussel was toen nog een sjansende stad
Brussel en Brussel was vrij en vrolijk
In 't gaslicht rondom de Sinte Justien
Zongen de sleepjurken en de knevels
In ’t gaslicht zong strohoed en crinoline
De paardentram knarste langs de knevels
En op 't tramdak zaten
Twee mensen blij te praten
Hij mijn opa zaliger
Zij mijn oma zaliger
Voor hem kwam d'oorlog nader
Bij haar al gauw mijn vader
Ze zongen als de nachtegaal
Dus wie verwacht van mij moraal
Brussel was toen nog een bruisende stad
Brussel was toen oh la la en olijk
Brussel was toen nog een ruisende stad
Brussel en Brussel was vrij en vro
lijk lijk lijk...
Mijn Vader Zei (Mon Père Disait)
Jacques Brel / vertaling Ernst van Altena
Mijn vader zei
De noorderwind verstuift het hoge duin
Bij Scheveningen bij Scheveningen
Zo hard m′n kind
Dat je niet weet of ’t stuift of dat de zee
Het voorwaarts schuift
Het is die wind
Die met zijn adem-noord
In de ogen boort van man en kind
En die zijn klokkenspel van noorderkou
Doet tinkelen in
Hun ogenblauw
Mijn vader zei
De noorderwind
doet de aarde kantelen
Rond Gent en Brugge
Rond Gent en Brugge
Blaast noord de wind
En woelt de aarde bloot om ′t groot belfroot
Van Gent en Brugge
De meisjes hier
Geeft hij de kalme blik
Van stadjes oud en winterkoud
Hun breekbaar haar
Klost hij met stramme hand
Tot Brussels kant
Tot Brussels kant
Mijn vader zei
De noorderwind scheurde het oude land
Tussen Zeebrugge
Tussen Zeebrugge mijn kind
Blies noord de wind
En scheurde 't oude land tussen Zeebrugge
En Engeland
En Londen is niet meer
Als voor die vloed
Het Bolwerk dat Brugge behoedt
Maar Londen werd
Een voorstad van Brugge
Verzonken in
De Noordzeevloed
Mijn vader zei
De noorderwind zal straks mijn zielloos
Lijf ter aarde dragen
Hij neemt mij mee
De noorderwind
En draagt mij tot aan zee
Begraaft me
Aan de rand van 't strand
De noorderwind
Maakt mij straks kapitein
Van ′n wering die de golven breekt
De noorderwind
Maakt van mijn lijk een dijk
Die jullie warme tranen breekt
JOJO (Jojo)
Jacques Brel
vertaling Koen Stassijns / Geert van Istendael
Jojo
Wat dacht je van een lach
Een wijntje en een blonde
Ik zeg je deze nacht
Hangt hier nog uren rond
En wacht niet op de dag
Jojo
Nu giet je in mijn oor
Je rauwe zeemansliedje
Er vaart een schipper door
Die ziet de zandbank niet
En gaat voorgoed teloor
Twee meter diep Jojo
Zing jij een lied
Twee meter diep
Dood ben je niet
Jojo
Wij trekken deze nacht
Als elke nacht ten strijde
Jij hebt een stad bevrijd
En ik sta in het licht
Hier aan de overzijde
Jojo
Wij praten in de ban
Van oude jongensjaren
Wij weten al zo lang
De wereld is zo bang
Zo bang van wilde haren
Twee meter diep Jojo
Een hoopvol lied
Twee meter diep Jojo
Dood ben je niet
Jojo
Je geeft ze door aan mij
De nieuwtjes van daaronder
Dood aan de stomme kloot
Veel kloteriger dan jij
Maar ronder en gezonder
Jojo
Jij weet wat bloemen zijn
Je ziet mijn handen trillen
Ik weet dat jij nu huilt
En in je schaamte schuilt
Mijn hele schone schijn
Twee meter diep Jojo
Mijn broer een lied
Twee meter diep Jojo
Dood ben je niet
Jojo
Ik laat je het wordt dag
Ik heb nog een paar dingen
Met dronkaards in de goot
Vaak was hun hart zo groot
Dat zij ten onder gingen
Jojo
Nooit kom ik nog terecht
Ik woon in onze dromen
Ik ben een wees die zegt
Slechts dit geluk is echt
Dat ik je na kan komen
Twee meter diep Jojo
Het liefste lied
Twee meter diep
Dood ben je niet
Amsterdam (Dans Le Port d’Amsterdam)
Jacques Brel
vertaling Ernst van Altena
In dat Oud-Amsterdam
In de buurt van de haven
Gaan de zeelui zich laven
Drinken 't hek van de dam
In dat Oud-Amsterdam
Liggen zeelieden dronken
Als een wimpel zo lam
In de dokken te ronken
In dat Oud-Amsterdam
Krijgt een zeeman de stuipen
Tot hij zich grauw van gram
In 't bier wil verzuipen
Maar in Oud-Amsterdam
Zie je zeelui ontkaterd
Als de ochtendzon schatert
Over Damrak en Dam
In dat Oud-Amsterdam
Zie je zeelieden bikken
Zilv'ren haringen slikken
Bij de staart uit de hand
Van de hand in de tand
Smijten zij met hun knaken
Want ze zullen 'm raken
Als een kat in 't want
En ze stinken naar aal
In hun grofblauwe truien
En ze stinken naar uien
Daarmee doen ze hun maal
Na dat maal staan ze op
Om hun broek dicht te knopen
En dan gaan ze weer lopen
Tot het boert in hun krop
In het Oud-Amsterdam
waar de zeelui gaan zwieren
En de meiden versieren
buik aan buik lekker klam
En draaien hun wals
Als een wentelende zon
Op de klank dun en vals
Van een accordeon
En zo rood als een kreeft
Happen zij naar wat lucht
Tot opeens met een zucht
De muziek het begeeft
Met een air van gewicht
Voeren zij met wat spijt
Dan hun Mokumse meid
Weer terug in het licht
In dat Oud-Amsterdam
Zie je zeelieden drinken
Aan 't drinken en drinken
Er nog eens op drinken
Tot 't Oude-Kerksplein
Op een thuishaven lijkt
En de hoer in 't kozijn
Net als moedertje kijkt
En haar borst is de borst
Van verloofde of vrouw
En daarna weer zo'n dorst
En de nacht wordt al grauw
Want terug naar de schuit
En de kater breekt aan
En ze snikken 't uit
Tegen meerpaal en kraan
In dat Oud-Amsterdam
In 't Oud-Amsterdam
In dat Oud-Amsterdam